Free Image Hosting at www.ImageShack.usVan Rechts Gezien - Aus Rechter Sicht - Vu De Droite

Teksten uit de Europese nieuwrechtse denkstroming

29 november 2005

European Son - An Interview with Alain de Benoist in The Occidental Quarterly, Fall 2005

Een bijzonder interessant interview, in het Engels, door Bryan Sylvian met de meest prominente intellectueel van de Europese Nieuw Rechtse denkstroming en grondlegger/oprichter van GRECE (Groupement de Recherche et d'Études sur la Civilastion Européene).

In dit interview uitgebracht in The Occidental Quarterly komen de verschillen van de liberale uitingen in de VS, Groot-Britannië, Europese continent aan de beurt. De visie op het het conservatisme en haar uitingen, zoals neoconservatisme en paleoconservatisme. En niet te vergeten de 'moderniteit'.

Interview met Alain de Benoist in PDF-formaat

In het zelfde nr. van The Occidental Quarterly vinden we ook een kritische kanttekening (in pdf-formaat) van Michael O'Meara op de visie van Alain de Benoist.

Benoist's Pluriversum - An Ethnonationalist Critique

Michael O'Meara is de schrijver van 'New Culture, New Right = Anti-Liberalism in Postmodern Europe', uitgegeven in 2005, een bijzondere studie over de beweging en denkstroming van en rond Alain de Benoist.

26 november 2005

Een kwetsbare en onzekere natie op zoek naar haar identiteit door S.W. COUWENBERG

Lezing tbv het symposium van de Vereniging Vrienden van het Gymnasium, 15 oktober 2005

1. Natie in verwarring ?

Dat we zoals de laatste tijd vaak beweerd wordt sinds de Fortuyn-revolte en de moord op Fortuyn en Van Gogh onze onschuld als natie verloren hebben is een overdreven reactie daarop en berust op een te idealistisch zelfbeeld. Ons koloniale en daarmee samenhangende slavernijverleden wordt dan bijvoorbeeld gemakshalve buiten beeld gelaten. Wat teloor gegaan is is niet zozeer onze onschuld, maar onze naïviteit als natie, die zich vrij waande van allerlei excessen die men elders waarnam en aan de kaak placht te stellen; onze naïviteit ook als natie die sinds de jaren zestig en zeventig migranten- en vluchtelingenstromen uit sterk verschillende culturen probleemloos in haar midden meende te kunnen opnemen in de verwachting dat dat louter als een verrijking van onze nog pluriformer wordende cultuur te beschouwen viel en dus zonder acht te slaan op de aanpassingsproblemen en repercussies in de eigen samenleving die dat met zich mee zou brengen. Ja, het koesteren van enige twijfel aan het rooskleurige verwachtingspatroon van het heersende politiek correcte denken werd in de euforie over die nieuwe etnische variant van onze multiculturele traditie zelfs gekritiseerd als kwalijke uiting van cultureel racisme evenals pleidooien voor integratie en inburgering van de snel wassende stroom van allochtonen in ons midden die jarenlang blijmoedig in hun eigen taal en cultuur werden opgesloten en zodoende afgezonderd van de autochtone bevolking en haar cultuur. Wat aangetast, althans sterk getemperd is, is voorts onze morele arrogantie en zelfgenoegzaamheid die sinds de jaren zestig van linkse zijde weer sterk aangewakkerd werd met onze morele gidsland-verbeelding als uitvloeisel. Maar dat is helemaal niet erg.

Dat het na de moord op Theo van Gogh niet meer gezellig is om in dit land te wonen, ja dat het sindsdien fundamenteel veranderd is, zoals H. Hetzel, Benelux-correspondent in Nederland voor Duitstalige media, meent (1) , dat we een natie in verwarring zijn zoals commentatoren en columnisten elkaar braaf na zeggen en ook de Belgische schrijver Geert van Istendael (2) signaleert – als je niet in de war bent, hoor je er momenteel bij de spraakmakende gemeente niet meer bij zoals Volkskrant-columnist Jan Blokker in dit verband spottend opmerkte –; dat we bevangen geraakt zijn door een morele paniek (3) en in de greep van een nihilistische wanhoop (4) , een klimaat van angst en hysterie (5), ja, dat hier na de moord op Theo van Gogh sprake zou zijn van een geheel nieuwe constitutionele situatie, een ‘Ausnahmezustand’ in de zin van de Duitse staatsrechtgeleerde Carl Schmitt, zoals de conservatieve ideoloog B.J. Spruyt (6) betoogt, dat alles lijkt me ook een nogal overtrokken reactie. En dat we nu zouden leven in een stuurloos land waarin we als Nederlanders onherkenbaar geworden zouden zijn (7) is zonder meer onzin. Het beleid van het kabinet-Balkenende, hoe men daar ook over moge denken, maakt met zijn ingrijpende hervormingsagenda bepaald geen stuurloze indruk. Het lijkt er eerder op dat veel aan de weg timmerende publieke intellectuelen door de turbulentie van de laatste jaren de kluts een beetje kwijtgeraakt zijn.

Sinds de Fortuyn-revolte verkeert Nederland in een snelkookpan. Politieke verhoudingen en ijkpunten die sinds lang ideologisch vast verankerd leken, zijn daarin plotsklaps vloeiend geworden en bieden niet langer het nodige houvast. Posities die traditioneel deel uitmaakten van linkse politiek krijgen ineens een rechtse signatuur. En wat voorheen als typisch rechts gold vindt nu weerklank in het linkse geachte kamp. Op tal van terreinen is er sprake van een crisis rond woord en beeld. Representeren ze nog iets? Die representatiecrisis zien we niet alleen op het terrein van religie en kunst, maar ook op dat van de politiek, waar met allerlei ongrijpbaar geworden clichés uit het voorbije ideologische tijdperk een politiek schimmenspel wordt opgevoerd ten dienste van gevestigde posities en belangen. Ook is meer dan voorheen tot het bewustzijn doorgedrongen dat we in de snel veranderende context waarin we ons nu als staats- en cultuurnatie bevinden een kwetsbare en daardoor makkelijker te intimideren natie geworden zijn die onzeker haar weg zoekt naar een nieuw evenwicht en een nieuwe toekomst.

2. Wie zijn we als natie ?

Die onzekerheid weerspiegelt zich ook in hernieuwde aandacht voor de vraag wie en wat we als Nederlandse natie zijn en hand in hand hiermee een bescheiden reveil van neopatriottisme. Het is een vraag die jarenlang als irrelevant terzijde geschoven is door toonaangevende elites die zichzelf rekenen tot een transnationale wereldelite en daarom geen belangstelling meer zeiden te hebben voor zoiets voorbijgestreefds als de vraag naar onze identiteit als natie. Nu we van allochtonen verlangen dat zij zich in onze samenleving en cultuur integreren is dat echter een vraag die we niet langer ontlopen kunnen. De huidige onzekerheid wordt bovendien gevoed door het verval van de legitimiteit van de oude ideologisch gelegitimeerde politiek en van de daarmee gelieerde politieke constellatie en politieke gebruiken. In de Fortuyn-revolte is dat verval in alle scherpte tot het politieke bewustzijn doorgedrongen. Op saillante wijze uit dat zich in het steeds meer op drift raken van het electoraat. Het alternatief van de nieuwe politiek die die revolte bood (8), is echter nog lang niet uitgekristaliseerd in een nieuw type politieke legitimiteit.

Die onzekerheid is de laatste jaren nog verscherpt door het groeiende besef van de kloof die er gaapt tussen onze sinds de jaren zestig vergaand geseculariseerde en geëmancipeerde samenleving en een snel uitdijende etnische minderheid van islamitische signatuur in ons midden die uitingsvrijheid opeist voor een geloofspraktijk die sterk afwijkt van de heersende seculariteit; en voorts ook door de confrontatie met extremistische en terroristische uitingen van die geloofspraktijk, die het meest schokkend in de moord op Van Gogh aan de dag getreden zijn. Hoe daarop het meest adequaat te reageren is een vraag, die ons eveneens terugwerpt op onze identiteit als natie(9). Moeten we die confrontatie niet uit de weg gaan zoals een sterk op de Verlichting georiënteerde seculiere stroming wil met onder andere de rechtsfilosofen P. Cliteur en A. Ellian als prominente woordvoerders maar ook andere critici van de politieke islam zoals de eerder genoemde conservatieve ideoloog B.J. Spruyt? Of moeten we toch weer terugvallen op onze pacificatietraditie als stijlkenmerk waarmee we vroeger spanningen rond de positie en de invloed van religie in het openbare leven bezworen hebben, maar die nu door tegenstanders gekritiseerd wordt als een vorm van appeasement die herinnert aan de vooroorlogse appeasement-politiek tegenover Hitler-Duitsland?

3. Criteria

Het belang van de vraag naar onze identiteit als natie is vorig jaar onderstreept in een advies van de Onderwijsraad aan de regering. Het belang van onze nationale, i.h.b. culturele identiteit als bron van sociale cohesie wordt daarin nadrukkelijk op de politieke agenda gezet, in het bijzonder als opdracht van het onderwijs op alle niveaus. In antwoord daarop heeft de minister van Onderwijs M. van der Hoeven vijf belangrijke adviesorganen van de regering gevraagd haar te adviseren over de canon die onze culturele identiteit markeert. Die canon (eigen cultureel erfgoed) biedt nu de context voor het actuele debat over culturele identiteit en diversiteit. Daarbij valt ongetwijfeld heel wat scepsis te overwinnen van degenen die zich als wereldburgers tot het verlichte deel der natie rekenen en een dergelijke culturele identiteit nog steeds met gepast dédain plegen te bejegenen en ontkennen. Een van hen, de rechtsfilosoof H. van Gunsteren (10) , is inmiddels overstag gegaan. Wel meent hij dat we die culturele identiteit nu opnieuw moeten uitvinden, althans uit diep stof moeten opgraven, nadat we haar zo lang ontkend hebben. Maar zo moeilijk is dat toch niet, lijkt me, als we de oogkleppen van het abstracte en wereldvreemde kosmopolitisme afzetten dat veel intellectuelen jarenlang in zijn ban had.

De vraag naar onze identiteit als natie staat al sinds begin jaren negentig opnieuw ter discussie(11). Het is een vraag die sinds de jaren zestig steeds meer in de plaats treedt van de vraag naar het Nederlandse volkskarakter vanwege de conservatieve, want statische connotatie die daaraan kleeft. Over de vraag hoe die identiteit als dynamisch fenomeen te omlijnen doen veel intellectuelen nog altijd heel moeilijk zoals bijvoorbeeld de juist geciteerde rechtsfilosoof Van Gunsteren. Ik zie te dien aanzien een viertal oriëntatiepunten die daarbij richting kunnen geven, te weten de aanwezigheid van een eigen taal, een eigen geschiedenis, een eigen stijl van samenleven, en de wijze waarop die identiteit zich in specifieke cultuuruitingen manifesteert. In Nederland is dat laatste bijvoorbeeld in onze literaire traditie, onze typisch Hollandse schilderkunst en de wijze waarop hier generaties lang het landschap vorm gegeven hebben. Het is vooral de typisch Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw geweest die in dit verband genoemd wordt als specifiek Nederlandse cultuuruiting. Dankzij een door de Nederlandse Taalunie geëntameerd actief vertalingsbeleid gaat onze literaire productie nu in internationaal verband ook een grotere spelen als specifieke cultuuruiting. In de wijze waarop de afgelopen eeuwen ons landschap en de stedenbouw vorm gegeven is met meer dan 3.000 polders, een rijke schat aan watersteden en andere eigenaardigheden, uit zich ook een specifiek Nederlandse identiteit, al raakt dat door allerlei internationale invloeden wel in verval en daardoor minder opmerkelijk (12).

4. Verharde stijl van samenleven

De laatste jaren is er sprake van een verharding van de mentaliteit en van de stijl van samenleven. De leuze van Fortuyn: “Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg” wordt in dit verband vaak aangehaald als verklaring hiervoor. Die leuze was echter een reactie op de sinds de jaren zeventig heersende links georiënteerde politieke correctheid waardoor afwijkende standpunten en opvattingen die nu vrij algemeen aanvaard worden weinig of geen ruimte kregen en via politieke taalmanipulatie met kwalijke etiketten als racisme en fascisme gestigmatiseerd en daarmee buiten de heersende orde geplaatst werden. Fortuyn heeft de zwijgende meerderheid die zich daaraan steeds meer ergerde een krachtig vertolkte stem gegeven.

Tolerantie betekent historisch gezien de plicht tot eerbiediging van het recht van anderen om anders te denken en daaraan openlijk uiting te geven. Dat recht is de laatste decennia door die terreur van links georiënteerde politieke correctheid onderdrukt met de Fortuyn-revolte als normale historische reactie op niet langer aanvaardbare scheefgroei in de publieke opinievorming. Dat die reactie daarna in zekere mate is doorgeslagen, is historisch gezien niet ongewoon. De afgelopen jaren hebben we dat ook gezien met de neoliberale reactie op een overspannen geraakte verzorgingsstaat, resulterend in overdreven verwachtingen van marktwerking als oplossing van maatschappelijke problemen; en voorts met de seksuele revolutie van de jaren zestig. De wijze waarop die afrekende met de seksuele repressie en taboes van voorheen, is op bepaalde punten eveneens doorgeslagen (13). Op de Fortuyn-revolte en de populistische reactie die daarop gevolgd is, is het stempel gedrukt van ‘confrontational listening’, d.w.z. dat er meer tegen elkaar geschreeuwd wordt dan naar elkaar geluisterd (14). Dat is juist en heel ordinair, maar niet nieuw. Tijdens de ‘teach-inns’ van de rebellerende jaren zestig-generatie was die conversatiestijl al heel gebruikelijk. En in veel politieke discussies sindsdien is dat niet veel veranderd.

Dat tolerantie ook de plicht zou inhouden andere opvattingen en denkbeelden te respecteren zoals nu beweerd wordt in de discussie over de islam en de moslimcultuur, is een overspannen opvatting van onze tolerantietraditie, want onverenigbaar met de vrijheid van meningsuiting waartoe uiteraard eveneens het recht op religie- en ideologiekritiek behoort en dus ook het recht op islamkritiek. Dat pacificatie en niet polarisatie kenmerkend zou zijn voor onze Nederlandse geschiedenis en identiteit (15) is slechts ten dele juist. Aan die pacificatie gingen telkens pittige polarisatieprocessen vooraf: religieuze (Rome versus Reformatie) en maatschappelijke (klassenstrijd) confrontaties en politieke confrontaties zoals de religeus-politieke antithese sinds eind 19e eeuw tussen de traditioneel christelijke en een nieuwe seculier-liberale opvatting van de Nederlandse identiteit met de verzuiling als uitvloeisel.

Maar dat betekent niet dat we vanwege die confrontaties altijd op de rand van een burgeroorlog gebalanceerd hebben en dat onze veelvuldig geprezen tolerantie louter op inbeelding berust zoals de journalist en historicus J. Blokker (16) in dit verband opmerkt. De geschiedenis van Nederland is zowel een geschiedenis van grote tegenstellingen en rivaliteiten als van veel energieverslindende inspanningen om die vreedzaam te beteugelen (17). Als vrucht daarvan behoort tolerantie nog altijd tot een van de stijlkenmerken van onze nationale identiteit, al zijn er natuurlijk ook op dit punt schommelingen in de mate waarin dat stijlkenmerk zich manifesteert.

_______________________________

1. H. Hetzel, Terrorisme in plaats van kaas: van Frau Antje naar Mohammed B., Internationale Spectator, april 2005
2. Zie G. van Istendael, Mijn Nederland, 2005
3. Zie o.a. F. Buijs, Waarom het islamitisch extremisme tot introspectie dwingt, Socialisme en Democratie, 1/2, 2005
4. Zie B. Heijne, Lage landen, NRC Handelsblad, 12 maart 2005
5. Zie G. Mak, a.w. (noot 54) en het interview met Groen Links fractieleider F. Halsema in NRC Handelsblad, 12 maart 2005
6. B.J. Spruyt, Conservatieve identiteit tegen linkse uitverkoop, in: Hoe nu verder?, 2005
7. Zie A. Ramdas, Nederland op scherp, NRC Handelsblad, 9 mei 2005; en P. van Os, Nederland op scherp: buitenlandse beschouwingen over een stuurloos land, 2005
8. S.W. Couwenberg, De Fortuyn-revolte en de behoefte aan een nieuwe politiek, Streven, januari 2005
9. Zie voor 44 heel uiteenlopende reacties op die kwestie Hoe nu verder?, 2005
10. H. van Gunsteren, Woordenschat voor verwarde politici, 2003, p. 65
11. Zie o.a. K. Koch en P. Scheffer, Het nut van Nederland, 1996; en S.W. Couwenberg (red.), Nationale identiteit – van Nederlands probleem tot Nederlandse uitdaging, Civis Mundi jaarboek 2001
12. Zie A. Betsky, Overheid, herneem de zorg voor de openbare ruimte, NRC Handelsblad, 27 januari 2005
13. Zie S.W. Couwenberg (red.), Seksuele revolutie ter discussie, Civis Mundi jaarboek 2005
14. Zie B. van Stokkom, Hedendaagse intolerantie, Filosofie, 4, 2003
15. Zie G. Mak, Gedoemd tot kwetsbaarheid, 2005
16. Zie J. Blokker, Somber volk, De Volkskrant, 3 april 2005
17. Zie P. de Rooy, Republiek van Rivaliteiten, 2002; idem, Juist tegenstellingen horen bij Nederland, Trouw, 2 april 2005

18 november 2005

BETEKENIS EN VRUCHTEN VAN DE FORTUYN-REVOLTE door S.W. COUWENBERG in TeKoS nr. 114




1. Tragische rol LPF

Als erfgenaam van de Fortuyn-revolte markeert de LPF de overgang naar een nieuwe politiek zoals die na Leefbaar Nederland door Fortuyn aan de orde is gesteld. Door het politieke lot heeft de LPF daarbij een tragische rol toebedeeld gekregen. De enige troost voor haar is dat wat haar is overkomen niet zelden voorkomt in de strijd om politieke macht. Een aardige illustratie hiervan is bijvoorbeeld de politieke rivaliteit in de 19e eeuw tussen Gladstone en Disraeli, respectievelijk leider van de Liberale en de Conservatieve partij in Engeland. Als liberale premier was Gladstone voornemens het kiesrecht uit te breiden. Disraeli was daar als zelfbewust aristocraat en verdediger van de oude politiek in Engeland aanvankelijk mordicus tegen. Toen het kabinet-Gladstone over een agrarische kwestie ten val kwam en nieuwe verkiezingen uitgeschreven werden, stortte Disraeli zich welgemoed in de verkiezingsstrijd en merkte al ras tot zijn ontsteltenis dat kiesrechtuitbreiding sterk leefde onder de kiezers van die tijd. Prompt wendde hij daarop de politieke steven, won de verkiezingen en bracht vervolgens als premier die kiesrechtuitbreiding op zijn naam en die van zijn Conservatieve partij die op die manier haar aansluiting en greep op de politieke ontwikkeling in meer democratische richting heeft weten te behouden. In een cartoon uit die tijd wordt dat politieke spel uitgebeeld met Gladstone die in zee aan het zwemmen is en Disraeli die op het strand naar de kleren van Gladstone sluipt en er daarna mee aan de haal gaat. De LPF is in zekere zin iets dergelijks overkomen.
In organisatorisch opzicht nog helemaal in de steigers staande en na de moord op Fortuyn verweesd en stuurloos achterblijvend met een gebrekkige, want overhaast tot stand gekomen selectie van Tweede Kamerleden, viel haar ineens een ongelooflijk grote politieke macht ten deel maar werd zij als gevolg daarvan tegelijk ook met een grote politieke verantwoordelijkheid opgezadeld die op dat moment haar krachten verre te boven ging. Dat dit allerlei interne spanningen en ruzies tot gevolg had was in het licht van dit alles niet verwonderlijk. Die interne spanningen werden bovendien sterk in de hand gewerkt doordat de LPF zich zonder omwegen bij de kabinetsformatie betrekken liet en onmiddellijk als regeringspartij aan een nieuw kabinet ging deelnemen met alle problemen van dien. Van die interne spanningen en problemen heeft de oude politiek met CDA en VVD als belangrijkste exponenten daarvan handig gebruik gemaakt om de LPF snel op een zijspoor te rangeren. Na haar zodoende als belangrijkste belichaming van die nieuwe politiek uitgeschakeld te hebben probeert de oude politiek nu op haar beurt in het voetspoor van de Fortuyn-revolte nieuwe politieke wegen te verkennen.

2. Fortuyn als voorbeeld

Al is LPF als koploper in de strijd voor een nieuwe politiek uitgeschakeld, die strijd gaat onverminderd voort. De weerzin tegen de heersende politieke klasse onder kiezers is nog steeds groot. Vandaar dat de oude politiek volop in beweging is gekomen, al meent Femke Halsema, fractieleider van Groen Links in de Tweede Kamer dat politiek Den Haag vooralsnog weinig geleerd heeft van de Fortuyn-revolte. Niettemin tonen CDA en VVD zich nu plotseling bereid hun jarenlang volgehouden taaie verzet tegen versterking van het democratische gehalte van de Nederlandse politiek op te geven. D66 maakt op haar beurt van de schok van de Fortuyn-revolte dankbaar gebruik om die versterking in haar geest handen en voeten te geven. In het voetspoor van wat die revolte inmiddels heeft losgewoeld wordt nu ook steeds meer geknaagd aan andere vermolmd geraakte structuren zoals bijvoorbeeld de dichtgetimmerde en in zichzelf gekeerde netwerken van het grote bedrijfsleven. Die worden nu namelijk door de gedragscode Tabaksblat eindelijk open gebroken.
Opvallend is hoe Fortuyn, nu hij niet langer als politieke concurrent te duchten valt, ten voorbeeld gesteld wordt om zijn politieke visie en stijl, niet het minst in linkse kringen waar hij het meest verguisd is. PvdA-leider Wouter Bos ziet in Fortuyn nu degene die de tekenen des tijds verstaan heeft en vindt dat zijn partij daar de nodige lessen uit moet trekken. Ook het CDA is op zoek naar een nieuwe positiebepaling nu zijn vroegere rol als brug tussen socialisme en liberalisme is uitgespeeld. Dankzij VVD-leider Jozias van Aartsen waait er in diens partij ook een nieuwe wind. In het kerstnummer van Vrij Nederland werd Van Aartsen geprezen voor zijn moed ronduit te zeggen wat hij denkt. Hoort u hier niet de echo van Fortuyn? Wat in Fortuyn nog zondermeer werd afgekeurd hoort nu ineens tot de goede toon. Dankzij de Fortuyn-revolte is er in de VVD nu volop ruimte voor een discussie over politieke en bestuurlijke vernieuwing. VVD-staatssecretaris M. Rutte kan ongestraft uitroepen dat het huidige systeem van politieke partijen failliet is en dat hij liefst dat hele huidige politieke circus zou laten ontploffen. In het 24e jaarboek voor het democratisch socialisme van de Wiardi Beckman Stichting worden de partijen van de oude politiek opgevoerd als oude diva’s die hun vergane glorie onder dikke lagen make-up en flatteuze kleding proberen te camoufleren.

3. Fortuyn als belichaming Nieuwe Politiek

De Fortuyn-revolte betekent naar mijn inschatting een beslissende doorbraak naar een nieuw concept van politiek. Vanuit de hokjesgeest van de oude politiek hebben Fortuyn’s vijanden hem in het hokje van het rechtse populisme proberen te duwen en hem zodoende verdacht gemaakt als Nederlandse representant van het rechtse extremisme in andere Europese landen en in de vorige eeuw tijdens het interbellum. Maar nieuw in zijn politiek is juist dat hij in geen enkel ideologisch of politiek hokje van de oude politiek te vangen is, tenzij in dat van de liberale beschavingstraditie zoals die sinds de liberale revoluties van de 18e eeuw tot ontwikkeling is gekomen, liberaal dus opgevat in een bovenpartijpolitieke zin. Die niet aan een bepaalde ideologie gebonden opstelling blijkt ook uit de zeer geschakeerde aanhang die op 15 mei 2002 op Fortuyn gestemd heeft. Ik interpreteer de Fortuyn-revolte op dit punt dan ook anders dan de socioloog Dick Pels in zijn boeiende analyse van de geest van Pim. Hij meent namelijk dat Fortuyn voorstander was van een reïdeologisering van de politiek en probeert hem ook te associëren met het rechtse radicalisme in Europa. Ik heb Fortuyn’s politieke optreden heel anders ervaren. In mijn visie brak Fortuyn onvervaard met de schijnwereld van de oude ideologisch gelegitimeerde politiek en de daarmee nauw gelieerde en in zichzelf gekeerde partijendemocratie. Daarachter gaat in feite nog slechts een technocratisch-corporatistische politiek schuil waarin politiek gereduceerd is tot een zaak van experts en belangengroepen.
Wat Fortuyn daartegenover stelt is een alternatief waarin die partijendemocratie teruggedrongen wordt ten gunste van een kiezersdemocratie, d.w.z. een democratie waarin het soevereine volk in zijn rechten hersteld wordt, democratie dus wezenlijk meer wordt dan een verplicht verkiezingsritueel zonder inhoudelijke politieke betekenis zoals dat in de oude politiek al jarenlang het geval is, en politiek debat weer volop gaat leven. Hij deed dat door zichzelf na zijn afscheid van Leefbaar Nederland op te werpen als belichaming van een alternatieve politieke visie waarin ideeën en actiepunten van verschillende ideologische herkomst hand in hand gingen. Of die visie en dat leiderschap in onderdelen meer linkse of rechtse, meer liberale of sociaal-democratische, meer progressieve of conservatieve associaties wekken is in het postideologische tijdperk waarin we nu leven niet langer relevant. Wat nu telt is daarentegen de morele en politieke kwaliteit van de politieke boodschap en de presentatie ervan in politiek leiderschap. Waar het in die nieuwe politiek om gaat is met andere woorden een streven naar telkens nieuwe combinaties van kennis en kunde en van ideeën van verschillende herkomst als antwoord op de problemen en knelpunten die in een bepaalde ontwikkelingsfase de maatschappelijke vooruitgang frustreren. Dat is de nieuwe politiek die in Fortuyn gestalte kreeg. Politieke identiteit is daarin derhalve niet langer een duurzaam, want ideologisch bepaald gegeven, maar een continue opgave, m.a.w. een politieke kwaliteit die in voortdurende ontwikkeling is en zich telkens opnieuw moet waarmaken als specifiek politieke vertaling van de liberale, democratische en sociale waarden die wij in onze samenleving met elkaar delen. Dat pragmatische en dynamische eclecticisme van de nieuwe politiek treffen we trouwens ook steeds meer aan bij de partijen van de oude politiek. Wel trachten zij dat zoveel mogelijk te camoufleren door op hun snel wisselende politieke aanbod de vertrouwde ideologische merknaam te plakken en zodoende de indruk te wekken dat zij nog altijd varen op het vertrouwde kompas van hun traditionele respectievelijk sociaaldemocratische, christendemocratische en specifiek liberale ideologie, daarbij vertrouwend op de oude Romeinse wijsheid ‘mundus vult decipi, ergo decipiator’. De wereld wil bedrogen worden en daarom wordt zij bedrogen. Maar op 15 mei 2002 is zonneklaar gebleken dat kiezers langzamerhand in staat zijn door die ideologische schijngestalten heen te kijken en zich daardoor steeds minder laten misleiden. De hele oude politiek vaart al jarenlang onder een valse vlag en verkoopt knollen voor citroenen.

4. Fortuyn als overbrugger van de kloof: burger - politiek

De columnist van NRC Handelsblad Bas Heijne behoort tot de scherpste critici van de nieuwe politiek van eerst Leefbaar Nederland en daarna de Fortuyn-revolte. In zijn column van 21 december 2002 besluit hij zijn betoog met de volgende conclusie. Het wachten is nu op de politicus die begrijpt wat een werkelijk nieuwe politiek inhoudt: niet de politiek moet naar de burger gebracht worden, maar de burger naar de politiek. Het eerste, dus de politiek naar de burger brengen, pleegt men terecht te associëren met de Fortuyn-revolte. En dat is wel degelijk nodig voor een vitale democratie. Maar op zijn beurt moet de burger ook naar de politiek gebracht worden. En daar is de oude politiek juist in hoge mate in tekort geschoten. Tot de Fortuyn-revolte heeft zij democratie voornamelijk gereduceerd tot regeren ten dienste van de bevolking. En zelfs in dat opzicht is zij de afgelopen jaren pijnlijk tekort geschoten door een overmaat aan regelgeving en bureaucratie en ondermaatse prestaties in de publieke sector. Maar democratie houdt uiteraard meer in dan het recht van het volk goed geregeerd te worden. Het houdt primair zijn recht in zelf te bepalen door wie en hoe het geregeerd en bestuurd wil worden. En in dat opzicht is de Nederlandse democratie nog steeds structureel beneden de maat. Wat voor regering we krijgen en wat voor beleid, wordt nog altijd bekokstoofd in onderonsjes van politieke partijleiders. Dat Nederland de enige democratie is waar de volkssoevereiniteit nog steeds niet in de grondwet erkend is, is een democratisch manco waar de oude politiek nog stug aan vasthoudt vanwege de door haar intens gekoesterde regententraditie waar ook politiek links zich probleemloos aan conformeert zodra zij politieke macht in handen krijgt. Dankzij de Fortuyn-revolte zien we nu een hernieuwde waardering van democratisch burgerschap in tweeërlei zin: als zelfverantwoordelijk burgerschap in de burgermaatschappij en medeverantwoordelijk burgerschap in het publieke domein. En in die laatste zin wordt de burger actief betrokken bij de politiek. Tot verbijstering van de oude politiek slaagde Fortuyn er door zijn unieke politieke stijl in een grote schare van politiek verweesd en vervreemd geraakte burgers weer politiek geïnteresseerd en betrokken te maken en hen een eigen stem te geven in onze door politieke regenten en experts gedomineerde politiek. Door zijn toedoen verdween plotsklaps als sneeuw voor de zon de veel besproken kloof tussen burger en politiek waar al sinds jaren machteloos over geklaagd wordt. Wat als kwalijk populisme van de Fortuyn-revolte veroordeeld is ben ik geneigd te rekenen tot een van zijn belangrijkste politieke vruchten.
Het politiek-bestuurlijke establishment komt telkens weer in de verleiding het staatsapparaat als zijn eigendom te beschouwen en het dienovereenkomstig ten eigen bate te benutten, onder andere door de belangrijkste publieke functies te reserveren voor de eigen partijgenoten hoewel dat volstrekt in strijd is met artikel 1 en 3 van onze grondwet. Fortuyn was de eerste politicus die daar openlijk en met kracht van argumenten tegen in verzet gekomen is en er opnieuw aan herinnerd heeft dat een democratische staat een instituut is van en voor het volk en dus niet gemonopoliseerd mag worden door een politiek-bestuurlijke elite die haar macht niet ontleent aan eigen verdiensten maar aan het volk dat die elite gekozen heeft om in zijn naam tijdelijk ’s lands zaken te bestieren.

5. Voorvechter vrije woord

Dankzij de Fortuyn-revolte heeft op het terrein van migratie en integratie eindelijk een meer realistische politiek ingang gevonden. Zijn aanvankelijk zo omstreden pleidooi voor terugdringing van de migratiedruk vindt nu alom steun niet alleen om overbelast rakende sociale voorzieningen te ontlasten, maar ook om de snel toenemende bevolkingsdruk in dit overbevolkt rakende land te verminderen en betere voorwaarden te scheppen voor de integratie van de migratiestromen van de afgelopen jaren.
Dat dat integratiebeleid grotendeels mislukt is valt in de eerste plaats te wijten aan de verzuilde aanpak ervan waar sociaal- en christendemocraten in eerste instantie verantwoordelijk voor zijn en waardoor allochtonen jarenlang in hun eigen taal en cultuur opgesloten raakten; en voorts ook aan de linkse angst voor een vrije discussie over dat beleid. Wie te dien aanzien afwijkende standpunten vertolkte, b.v. de wenselijkheid voor allochtonen om onze taal te leren zoals dat al begin jaren tachtig bepleit is, o.a. door mijzelf, werd zonder pardon monddood gemaakt. Dergelijke dissidenten werden prompt naar het verdomhoekje van rechts extremisme en racisme verbannen. Op die manier is Fortuyn ook nog bestreden en hoe! Maar hij liet zich daardoor niet uit het politieke veld slaan en is in de aanval gegaan. Tegelijk met zijn radicale kritiek op het gevoerde migratie- en integratiebeleid wat voor racistisch werd uitgemaakt maar nu van rechts tot links brede instemming vindt brak hij ook een lans voor een generaal pardon voor uitgeprocedeerde asielzoekers. En dat pardon viel veel royaler uit dan waartoe het huidige kabinet besloten heeft. Met het in de ban doen van Fortuyn als onbevreesde bestrijder van linkse taboes en als gevolg daarvan de moord op hem en de politieke schok die dat teweeg gebracht heeft is de linkse ban op een vrije discussie op terreinen waar linkse vooroordelen en voorkeuren zolang de goede toon bepaalden eindelijk doorbroken.

6. Versterking nationaal identiteitsbesef

Sinds de jaren zestig heerst hier onder linkse regie een weg-met-ons-mentaliteit. Opkomen voor eigen nationale identiteit en nationaal belang gold als typische uiting van volks- of spruitjesnationalisme en dat werd prompt geassocieerd met racisme zoniet met fascisme. Daartegen was in de jaren negentig al verzet gerezen. Maar met de Fortuyn-revolte is pas goed afgerekend met die linkse gêne om voor eigen nationale identiteit en nationaal belang op te komen en met een ontworteld geraakt kosmopolitisme waarin dat als inferieur en achterlijk werd afgewezen. Wat is de toekomst van Nederland als staats- en cultuurnatie? Die cruciale vraag stond mede centraal in de Fortuyn-revolte. Die toekomst is lijkt me problematisch tenzij we evenals Fortuyn onomwonden stelling nemen tegen het bewust of onbewust meewerken aan een geruisloze zelfopheffing van Nederland als cultuurnatie door eigen culturele identiteit niet serieus te nemen en zonder slag of stoot op te gaan in een door Amerika gedomineerde wereldcultuur, geen verzet te bieden tegen het verval van onze Nederlandse taal tot een huis-tuin-en-keuken-taaltje en tegen toenemende allochtonisering van onze samenleving. In reactie op dat ontworteld geraakte kosmopolitisme sinds de jaren zestig moeten we nu wel oppassen dat we niet doorschieten naar een politiek van eenzijdig nationaal navelstaren. Daartoe neigt de Nederlandse politiek namelijk de laatste tijd teveel. Die politiek is echter zo onlosmakelijk verstrengeld geraakt met haar internationale, in het bijzonder Europese omgeving dat zij alleen in die context adequaat bedreven kan worden. Wel dienen we in die context onze Nederlandse belangen zo helder mogelijk te formuleren en op doeltreffende wijze tot gelding te brengen. En daar is de oude politiek de afgelopen jaren ook vaak in tekort geschoten.

7. Criminaliteitsbestrijding als prioriteit

Juist kort geschetste vruchten van de Fortuyn-revolte zie ik als evenzovele bijdragen aan een revitalisering en versterking van ons democratische norm- en waardebesef evenals van het door onze culturele elites zolang als irrelevant beschouwde besef van een eigen Nederlandse identiteit. Tot die identiteit behoort ook een aantal elementaire burgerlijke deugden en waarden die sinds de jaren zestig jarenlang met dédain bejegend zijn. Toen begin jaren tachtig in een Civis Mundi jaarboek over de Nederlandse natie gepleit werd voor een herwaardering van die burgerlijke waarden in het licht van allerlei negatieve tendenties als vervuiling van het straatbeeld, vernielzucht, verval van sociale cohesie en goede manieren, brutaliteit in het verkeer en vergoeilijking van criminaliteit werd dat in linkse media van die tijd nog weggehoond als conservatieve borrelpraat en reactionair gejammer. Sinds de schok van de Fortuyn-revolte wordt nu ineens uit een heel ander vaatje getapt en is een groot debat over normen en waarden op gang gekomen.
Voor de sociale samenhang in onze multiculturele samenleving, zo is in dat debat gesteld, is een gemeenschappelijk norm- en waardebesef van vitaal belang. Dat is in dat debat dan ook een belangrijk punt van discussie geworden. Op de keper beschouwd is dat eigenlijk helemaal niet nodig. Gemeenschappelijke normen en waarden liggen namelijk in ruime mate aan onze publieke en private rechtsorde ten grondslag. Ik verwijs hiervoor ook naar de belangwekkende lezing van Mat Herben over de kernwaarden van de moderniteit en van onze culturele identiteit. Maar als gevolg van een reeks van factoren zoals onze verzuilingstraditie, links-libertaire invloeden sinds de jaren zestig, het multiculturalisme als etnische variant van onze verzuilingstraditie en positivistische rechtsopvattingen is dat jarenlang onvoldoende onderkend. Op verzoek van de regering heeft de WRR zich vorig jaar over die problematiek gebogen met als resultaat zijn rapport Waarden, normen en de last van het gedrag (2003). Dat er een brede consensus is over fundamentele normen en waarden is ook het uitgangspunt van de WRR. Daar ligt dus niet zozeer het probleem. Dat ligt veeleer in de omvang van normoverschrijdend gedrag en de al jarenlang tekort schietende rechtshandhaving door de overheid. Welnu, dat laatste was ook een van de grote speerpunten van de Fortuyn-revolte. En dat gaat nu ook vruchten dragen. Een meer effectief en efficiënt beleid inzake criminaliteitsbestrijding is een van de grote prioriteiten geworden op lokaal en nationaal niveau. Terwille van een meer efficiënt beleid dat ook democratisch gelegitimeerd is is het wel gewenst dat het huidige politiebeheer op regionaal niveau wordt overgebracht naar het nationale niveau. Dat allochtonen in de criminaliteitscijfers al jarenlang oververtegenwoordigd zijn is niet alleen een teken aan de wand van het migratie- en integratiebeleid van de afgelopen jaren maar voor degenen die voor dit beleid politiek verantwoordelijk zijn geweest ook alleszins reden voorlopig eens een toontje lager te zingen.

8. Hoe Fortuyn-revolte voltooien?

Met zijn provocerende politieke stellingname staat Fortuyn in een lange traditie van politieke vernieuwing. Die begon al met de Doorbraakbeweging na 1945 en werd in de jaren zestig en zeventig voortgezet door de politieke vernieuwers van die jaren. De schok van de Fortuyn-revolte heeft ertoe geleid dat de oude politiek die tot nu toe alle aanvallen op haar bestaan wist af te slaan nu zelf probeert zich te vernieuwen. En daar is ook alle reden voor. Want zij is onmiskenbaar aan het einde van haar politieke levenscyclus is gekomen. In deze nieuwe eeuw staan we aan het begin van een nieuwe politieke levenscyclus en een nieuw type politiek evenals voor de opdracht in onze op veel punten stagnerende samenleving nieuwe maatschappelijke en politieke ontwikkelingsperspectieven te openen.
Al is de oude politiek dankzij de Fortuyn-revolte eindelijk in beweging gekomen, er blijft niettemin behoefte aan nieuwe initiatieven ter voortzetting en voltooiing van wat met de geaborteerde Fortuyn-revolte in beweging is gezet. Hoe dat op doeltreffende wijze te doen is een vraag die uiteraard noopt tot verdere discussie en activiteit. De strekking van de Fortuyn-revolte was zoals gezegd niet een reïdeologisering van de Nederlandse politiek, maar het starten van een nieuwe politieke levenscyclus waarin politieke strijd zich niet langer toespitst op versleten geraakte ideologische twistpunten, maar op de kwaliteit van concurrerende beleidsvisies en politiek leiderschap en politieke identiteit alleen daaraan nog te ontlenen valt. Conclusie: de strijd gaat zoals gezegd onverminderd voort om te voltooien wat met de Fortuyn-revolte is beoogd, te weten de ontwikkeling van een meer vitale Nederlandse democratie, een meer weerbare samenleving, een meer concurrerende economie en een meer open cultureel klimaat. Dat is de nieuwe politiek waaraan we de komende jaren verder moeten werken.


* Voor een nadere uitwerking zij verwezen naar het Civis Mundi jaarboek 2004: S.W. Couwenberg, Opstand der burgers – de Fortuyn-revolte en het demasqué van de oude politiek, 2004